Het ligt voor de hand dat 2020 en 2021 moeilijke jaren zijn geweest voor de wereldwijde verwerkende industrie. Binnen die context is de kunststoffenindustrie bijzonder zwaar getroffen. Het is een industrie die onderhevig is aan extreme volatiliteit in normale tijden en afhankelijk is van enorme wereldwijde verschepingen van een groot aantal tussenproducten om de schijn van evenwicht tussen vraag en aanbod enigszins op te houden.
Sinds het begin van de coronacrisis was het voorspelbaar dat de industrie het eerste slachtoffer zou worden van onvermijdelijke tekorten en verstoringen. Wat minder voorspelbaar was, was dat er in 2021 in de bevoorradingssector sprake zou zijn van een groter aantal en langer aanhoudende gevallen van overmacht met een veelheid van oorzaken dan zelfs in 2015 (toen de olieprijzen kelderden terwijl de prijzen van polymeren even dramatisch stegen). Bovendien hebben extreme weersomstandigheden van het type waarmee we nu misschien moeten leren leven, in combinatie met het coronavirus de moeilijkheden van de industrie nog verergerd.
Voor de meeste Europese verwerkers leek het er de afgelopen maanden op dat de schijn van normaliteit was teruggekeerd. Op enkele uitzonderingen na zijn de meeste materialen immers vlot beschikbaar en weerspiegelen de prijzen deze realiteit. De verwerkende industrie lijkt nu echter te worden geconfronteerd met "energietoeslagen" en andere eenzijdige pogingen tot niet-marktconforme prijsaanpassing, die voor grote delen van de industrie een existentiële bedreiging kunnen vormen. Deze toeslagen worden voorgesteld door een brede groep leveranciers van vele soorten polymeren, ongeacht hun werkelijke kostenstructuren en hun marges. Niemand betwist natuurlijk de escalatie van de energiekosten, maar deze maken een integrerend deel uit van de contractprijzen en marktindexen die de basis vormen van de prijzen die de verwerkende bedrijven hun klanten aanrekenen. Deze stijgingen zijn van een dergelijke omvang dat zij de marges van vele converters, die berucht zijn om hun zeer magere winstgevendheid, teniet zouden doen. Kortom, de polymeerleveranciers die deze extra kosten voorstellen, kunnen niet anders dan weten dat zij hun klanten strafrechtelijke en oninbare kosten willen opleggen die de verwerkende industrie zullen decimeren en op middellange termijn ten koste van henzelf zullen gaan. De komende weken zal blijken hoe de zaak zich ontwikkelt en of de natuurkrachten waarmee eenieder heeft moeten worstelen, nu plaats zullen maken voor een reeks "eigen doelstellingen" die nog schadelijker zouden kunnen zijn voor de gehele toeleveringsketen.
Vanuit milieu-oogpunt is de vraag natuurlijk of nog meer plasticverwerkende bedrijven Europa zullen verlaten om zich te vestigen in continenten waar de fabricageprocessen minder goed gereguleerd zijn en de aanvoerketens onvermijdelijk langer zijn.